5e Zondag van de Veertigdagentijd, jaar C
Vandaag passen de Schriftlezingen (Jesaja 43,16-21 en Johannes 8,1-11) goed bij elkaar.In de eerste lezing horen we de aankondiging van de zogeheten 'nieuwe uittocht', de terugkeer uit de Babylonische Ballingschap.
Bij monde van de profeet Jesaja spreekt God de Heer: 'Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al: ziet ge het niet?' En in het evangelie, spreekt Jezus tot de overspelige vrouw: 'Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer.' In beide lezingen is dus sprake van een nieuw begin, een breuk met het verleden en een hoopvol uitzien naar de toekomst. Een nieuw begin dus, tegen de achtergrond van het verleden, als rode draad door deze lezingen.
Jesaja refereert in zijn toekomstvisioen aan de uittocht uit Egypte. Zoals God vroeger een weg heeft gebaand door de Rietzee om zijn volk te bevrijden uit Egypte, zo zal Hij nu een weg bereiden door de woestijn om zijn volk terug te brengen uit Babel. En Jezus refereert in zijn reactie aan de Farizeeën en Schriftgeleerden aan een voorschrift uit het boek Deuteronomium dat zegt: 'De getuigen moeten, samen met de rest van het volk, de dader stenigen tot de dood erop volgt, en zelf moeten zij de eerste steen werpen.' (Dt.17,7) Naar de létter van de Wet hadden de Farizeeën dus het recht om die overspelige vrouw te stenigen tot de dood. Echter, naar de géést van de wet ontbreekt het hun aan élke rechtvaardiging. Dat is: naar de geest van de Wet zoals Jézus die interpreteert. Want Jezus interpreteert 'de getuigen' als 'zij die zonder zonden zijn'. En dat is nieuw, dat lijkt een volkomen verrassing voor hen die eigenlijk beter hadden moeten weten… Is het uit schaamte voor hun gebrek aan inzicht en onbegrip van hart dat Jezus hen aanvankelijk niet aankijkt, maar zich voorover buigt en op de grond schrijft…?
Een nieuw en hoopvol begin dus, telkens opnieuw, als karakteristiek voor Gods handelen aan mensen.
De vraag is: zet deze lijn zich voort in het heden? Zien wij tekenen dat wij - gelovigen - in ónze tijd vergevingsgezind zijn, en hen die de fout in zijn gegaan na berouw en boetedoening een nieuwe kans geven? Want als wij willen zien of Gods vergevingsvol handelen zich voortzet tot op de dag van vandaag, dan moeten we kijken naar óns handelen. Wij zijn immers zijn geroepen handen en voeten te geven aan Gods wensen.
Misschien is dit één van die tekenen - en in noem een alledaagse voorbeeld: Een basisprincipe in de moderne rechtspraak zegt, dat iemand die veroordeeld is voor een fout, ná het uitzitten van zijn straf vrijuit gaat, en niet nógmaals mag worden vervolgd voor hetzelfde vergrijp. Ook hebben we de reclassering in het leven geroepen om iemand vóór zijn vrijlating voor te bereiden op zijn terugkeer in de samenleving. Of dit altijd adequaat gebeurt is natuurlijk de vraag, maar de insteek is, dat iemand moet worden begeleid om vrij te blijven van slechte invloeden door criminele typen, en door werk en huisvesting een normaal maatschappelijk leven kan hernemen of opnieuw opbouwen. Een opdracht dus voor bijvoorbeeld werkgevers om iemand met een bezwaard verleden in dienst te durven nemen en zo een nieuwe kans te geven. Soms hoor je geluiden van intolerantie… dat men zo iemand blíjft mijden. Maar is dat rechtvaardig? Handelen we dan niet in strijd met dat rechtsprincipe dat gefundeerd is op het Bijbels gebod tot vergeving en verzoening?
Voor wie tóch nog moeite zou hebben zó te handelen zoals Jezus' deed tegenover de overspelige vrouw uit het evangelie, voor wie dat gewoon lástig is, is het misschien behulpzaam om zich te realiseren dat er een duidelijk onderscheid is tussen iemand als persoon en diens daden. Ook Jezus veroordeelt niet de vrouw als persóón, maar haar vroegere dáden: Hij zegt: 'Ook Ik veroordeel u niet, ga heen en zondig van nu af niet meer'.
Als we dit voor ogen houden hoeven we niet te denken dat we allerlei kwaad zouden moeten tolereren, dat wij de ogen voor misstanden zouden moeten sluiten en die met de mantel der liefde zouden moeten bedekken. Nee, we kunnen en móeten eerlijk zijn in het veroordelen van allerlei kwaad en het recht zijn loop laten hebben. Maar tegelijkertijd dienen we de persóón die dat kwaad heeft bedreven, en die daarvan de consequenties heeft aanvaard, ná diens straf vergevingsgezind tegemoet te treden en nieuwe kansen te geven.
Ik hoop dat ons handelen dus nooit opnieuw aanleiding zou zijn voor Jezus om zich over ons te schamen, en zich voorover te buigen, en met zijn vinger in het zand te schrijven…
Pastor Frank van Roermund o.praem.