Piet van Zutphen, Ton Pouwels, Gerard Verkuijlen en zovelen anderen uit onze dorpen (en elders): ze zijn echtgenoot (Ton was al weduwnaar), ze zijn vader, opa. Daar starten we mee. Ze zijn ook meer. Wanneer we hen gedenken in deze Gildemis dan is dat omdat ze ook Gildebroeder zijn, hun gewone bestaan krijgt daardoor een extra dimensie. Ze zijn er als broeder, voor God, koning en vaderland.
Je kunt zeggen: het is een specificatie. Voor mij en voor velen met mij is het ook een soort roeping. Wanneer je als gildebroeder wordt aangesproken dan voel je een bijzondere verantwoordelijkheid om beschermend en beschuttend aanwezig te zijn. Het gaat ook om een manier van ontspanning en deze dag zal hieraan bijdragen, maar die roeping als gildebroeder blijft.
Ik proef in het evangelie dat we zojuist gehoord hebben ook zo iets. Jezus is een mens van vlees en bloed, een mens zoals wij mens zijn. Zijn moeder heet Maria en zijn vader Jozef. Hij heeft eerst dertig jaar in Nazaret geleefd, een kleine aannemer. We weten uit die tijd dat de koning toen met grote projecten bezig was en dat er veel gebouwd werd. Voor de aannemers was het een goede tijd, veel werk, goed inkomen. Tot dan toe leeft die Jezus een gewoon bestaan. Tot op ’n gegeven moment hij zich niet meer kan vinden in hoe het in de samenleving ging. Hij heeft de keuze kunnen maken om zich koest te houden.
Velen doen dit ook vandaag. En de sociale cohesie dendert achteruit. Jezus kan het echter niet uithouden: hij trekt er op uit. Het roer moet om, de sociale verhoudingen moeten eerlijker worden, mensen moeten niet meer overgeleverd worden aan verslaving aan geld en macht. De kwetsbare mens moet weer midden in het centrum staan. De mensen moeten weer voor hun mening, voor hun bezieling durven uitkomen. Mensen die hun nek uitsteken, krijgen vaak de wind tegen. Ook Jezus. Ik kan goed begrijpen dat na één jaar te hebben rondgetrokken hij aan zijn vrienden vraagt: hoe zien jullie me? Ben ik gewoon Jezus, zoals wij in deze viering bijzonder denken aan Piet, Ton en Gerard? Zijn vrienden zeggen: neen. En Petrus gooit er een schepje boven op: Jij lijkt veel op de profeet die we al lange tijd verwachten, de Messias. Dat is mooi van Petrus om zijn vriend Jezus zo te bemoedigen. Soms zeggen mensen meer dan ze kunnen behappen. Overkomt mij ook wel eens. Jezus: ‘Ja, Petrus, ik denk dat het zo is. Maar dat zal ook mijn kruis worden.’ Dit komt meer voor: de gaven die je ontvangen hebt, zijn ook een opgave, zijn zelfs – soms – je kruis.
Wij hebben dit ervaringsverhaal ontvangen, het wordt ons toevertrouwd. We kunnen het naast ons neerleggen, we kunnen er ook kracht uitputten. Zouden wij bij anderen durven bekennen dat zo’n verhaal ons sterkt, ons kracht geeft? Ik meen dat het tijd wordt vandaag dat we uitkomen voor onze mening. Het kan toch niet zijn dat ons geloof alleen maar achter de voordeur, in het geniep, een plekje heeft. Bepaalde politieke partijen willen dat graag, maar volgens mij doet dat de samenleving geen goed. Wanneer je ieder poppetje met een mening maar koest houdt, wordt onze samenleving één grijze massa en hebben volksmenners de vrije teugels.
Ons bestaan krijgt zoveel meer kleur als we het met elkaar kunnen hebben over wat ons aan het hart gaat. Rond het overlijden van iemand van wie je houdt, word je uitgedaagd om net even verder te denken.. Waar zijn Piet, Ton en Gerard nu? Houden ze op te bestaan wanneer de laatste herinnering is gedoofd? Ik had het er met Gerard Barten dikwijls over. Hij kon zich moeilijk voorstellen dat iemand alleen maar voortleeft in de herinnering van mensen die deze man, deze vrouw gekend hebben. Er is nog een andere aanwezigheid in de grote Liefde waarvoor we de naam van God gebruiken.
Wanneer we zo met elkaar onze mening, ons geloof kunnen uitwisselen, wordt ons leven rijker. We vallen dan niet onmiddellijk om wanneer ons iets ernstigs overkomt. We kunnen dan het kruis in ons eigen leven en dat van anderen dragen. We verliezen dan niet ons eigen leven, we redden het eerder. En ook dat van onze buurman, onze gildebroeder en -zuster.
Joost Jansen