De katholieke kerk is sterk in rituelen. Dit is aantrekkelijk. Je gaat mee in een gebaar, een sterk gebaar. Naast mij – in deze kerk - staat een doopvont met water, aan de andere kant een tafel, een altaar, waarop we staks brood en wijn plaatsen om te delen, om te groeien in verbondenheid.
Na deze overweging wordt de as gezegend en kunnen we het askruisje op ons voorhoofd ontvangen. Ik zeg dan: ‘Bekeer u en geloof in de blijde boodschap.’ Er zijn een paar andere formules, ik kies deze. Wanneer jullie het askruisje willen ontvangen en vóór mij staan, dan is het voor mij geen automatisme. Ik merk dat ik ieder aankijk en van binnen ontroerd raak door de verscheidenheid aan mensen die dit gebaar ontvangen én horen dat ik tot ieder zeg: ‘Bekeer je en geloof in de blijde boodschap.’ Zoveel verschillende mensen… Van een echtpaar dat binnenkort zestig jaar getrouwd zal zijn tot jonge mensen die misschien nog nooit een askruisje ontvangen hebben en waarschijnlijk wat onwennig in de rij mee naar voren schuiven. Maar tot allemaal wordt gezegd: ‘Bekeer je en geloof in de blijde boodschap.’ Wees er van overtuigd dat het me echt raakt dat ik dat askruisje aan jullie mag geven.
Wat zeg ik met: ‘Bekeer je en geloof in de blijde boodschap’? Bekeer je: we hebben enkele dagen uitbundig carnaval gevierd, de maskers af, onze kleine systemen doorbroken, elkaar anders ontmoet, maar ook elkaar ondersteund. En gaan we dan weer terug naar ons normale leven, alsof er niets gebeurd is? Ik hoop dit laatste niet. Daarvoor is nu deze viering rond de as. ‘Bekeer je’ wil zeggen: ga nu anders te werk. Je hoeft niet terug in alsmaar hetzelfde als voorheen, je kunt de kameraadschap, de vriendschap die we met carnaval gevierd hebben, ook doortrekken in het gewone bestaan.
Naast ‘bekeer je’ wordt er aan toe gevoegd: ‘en geloof in de blijde boodschap.’ Punt 1: hebben we een blijde boodschap? Hebben jij en ik een blijde boodschap? Aan elkaar? Punt 2: Wat is dan die blijde boodschap? Ieder van ons zal daar zijn eigen gedachten bij hebben. Ik voor mij denk aan het bij elkaar houden van een positieve impuls en de onherroeplijke momenten waarop het allemaal tegenzit en we miskleunen hebben te incasseren. Punt 3: Die blijde boodschap is voor mij ook dat ik, samen met jullie, een tocht van veertig dagen ga waarin de vragen rond dood en leven niet uit de weg worden gegaan maar worden aangekeken. Uiteindelijk kom ik na veertig dagen uit bij de Goede Week en bij Pasen. Het is een ontzettende menselijke weg. Ik hoef alleen maar in herinnering te brengen dat we de Carnavalsmis begonnen zijn met het aansteken van twee kaarsjes voor de vaders van onze prinses en haar adjudant. Zo dichtbij ligt de werkelijkheid van dood en leven, van Pasen dus.
Een jaar geleden kreeg ik op de avond van Aswoensdag een whatspp uit New York. Twee parochianen, moeder en dochter, waren een paar dagen naar New York. Ze stuurden een foto van zichzelf: twee moderne zakenvrouwen met een flink askruisje op hun voorhoofd. Ze straalden een zekere trots uit. Onderweg in New York waren ze de grote Saint Patrickcathedral binnen gelopen en hebben daar het askruisje ontvangen. Dat moesten ze toch even aan mij laten zien. Ze waren er fier op. Zo kan het dus. Fier zijn op het feit dat je stilstaat bij de vergankelijkheid (dat is die as) en tegelijkertijd weet dat je samen met de wereldwijde gemeenschap van christenen die blijde boodschap van Jezus uitstraalt en je je geborgen mag weten in liefde en verbondenheid.
En ik hoop dat wij allen even fier er op kunnen zijn als die twee vrouwen uit Heeswijk-Dinther die het askruisje hebben ontvangen en er niet voor terugschrokken om er mee rond te lopen omdat ze de opdracht begrepen: ‘Bekeer je en geloof in de blijde boodschap.’
Joost Jansen, pastoor