De eerste foto van het interieur van de Notre Dame van Parijs: in het duister licht het kruis op boven de puinhopen van verbrande brokstukken hout van het gewelf. Bij mij komt het gezang van Taizé op: Als alles duister is ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft, vuur dat nooit meer dooft...
Dit hebben we gedaan, zojuist. Wij hebben vuur ontstoken, we hebben het vuur naar binnengehaald, straks nemen we het vuur mee naar huis in dat kaarsje. Lichtend vuur dat nooit meer dooft? Wie weet… Voor ons hier bijeen is het allemaal niet zo helder. Wellicht verlangen wij er wel naar, verlangen wij er naar dat het allemaal waar is, dat de dood niet het laatste woord heeft zoals dat met Pasen wordt verkondigd. Maar is het allemaal wel reëel om dit te geloven?
Onmiddellijk komen er twijfels op. Is het allemaal waar? Is het dan geen sprookje? We bevinden ons in goed gezelschap met de vrouwen die heel vroeg in de morgen naar het graf van hun vriend Jezus gaan. Zij zijn van schrik bevangen, staat er geschreven. Ook bij hen: is het wel waar wat die mannen in het wit zeggen? Ik denk dat velen onder ons zich herkennen in die vrouwen. Ook al zijn we hier op de late avond naar toe gekomen, gaan we mee in een wat langere viering, ik denk niet dat we allemaal super-gelovigen zijn. Trouwens in een enquête twee jaar geleden werd duidelijk dat er in Nederland een kleine groep echte gelovigen is, dat er een kleine groep overtuigde atheïsten is en verder dat er een breed veld is van mensen die zeggen dat er wel ‘iets’ moet zijn en hier en daar wat oppikken van het aanbod dat een geloofstraditie, dat een kerk, aanbiedt. Dit is een gegeven van onze tijd. Hiermee moeten we het nú doen.
Maar hierbij moeten we het niet laten. Deden die vrouwen uit het evangelie ook niet. Hoort u hoe ze naar Galilea worden gestuurd? Dat is een honderd kilometer noordelijk, drie dagreizen van Jeruzalem. Waarom zo ver? Ik denk dat ze los moeten komen van ‘het oude vertrouwde’. Ze moeten loskomen van de vertrouwde beelden van hoe het allemaal is geweest. Ze moeten in beweging komen en terugkeren naar waar die Jezus begonnen is, sprankelend, vernieuwend, overrompelend ook. Van Hem wordt verteld: Hij is helemaal van ons, een jood met de joden dus. Maar Hij doet het allemaal zo nieuw. Iedere mens is voor Hem bijzonder, niemand is een nummer. De machthebbers laat Hij in hun waarde, als ze tenminste doen waar ze voor zijn aangesteld. Zijn aandacht gaat echter het meest uit naar mensen die kwetsbaar en hulpeloos zijn. En dat zijn echt niet altijd de mensen waar de sociale dienst, het Leger des Heils of de diakonie voor staat. Het zijn ook mensen die in hun hart gewond zijn, daar niet mee te koop lopen, maar wel degelijk lijden.
De vrouwen moeten maar naar Galilea gaan waar de frisheid van het geloof nog te proeven valt. Daarom zeggen die mannen in het wit: ‘Zoek de levende niet onder de doden…’ Ik houd van die opdracht. Wie gericht is op de doden, ziet geen perspectief, heeft moeite hoop te houden. Wie altijd maar klaagt dat het toch niets wordt met de huidige maatschappij, met de school, met het bedrijf waar hij werkt, of met de kerk, daar is het vuur geblust. Daar zouden wij weer het vuur moeten brengen. Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft, vuur dat nooit meer dooft…
Het brengen van dit paasvuur gebeurt niet vanzelf. De opgewekte Jezus heeft helpers en helpsters nodig. De aartsbisschop van Parijs heeft aan zijn gelovigen gevraagd om in de nacht van Pasen – dus nu – een brandende kaars voor het raam te zetten. Ook wij zouden het kunnen doen maar ik vind het belangrijker om het licht van Pasen, het licht van dit kleine kaarsje, overal te brengen waar wij komen. Wij worden in deze nacht gezonden als ‘brengers van Licht’, het Licht van Pasen.
Zouden mensen aan ons kunnen zien dat wij stralen omdat we door het Licht van Christus geraakt zijn?
Joost Jansen
norbertijn