Waar een wil is, is een weg… Presidentskandidaat Trump zou het kunnen zeggen. We leven in een maakbare samenleving, althans zo lijkt het, en zo willen we het graag. Dus is het ook zo. Maar plotseling: je vrouw krijgt borstkanker. Reactie vaak: wij blijven vechten, wij overwinnen die kanker. En het lukt.
Na twee jaar: de ziekte komt terug. Wat dan? Of die vredeswerker, hij kiest niet voor ‘laat ze elkaar maar uitroeien, het gebeurt toch ver weg. Ik heb er geen last van.’ Neen, hij blijft geloven in het visioen dat vrede mogelijk is. Dat een in puin geschoten stad – de beelden van Aleppo liggen vers in het geheugen – dat deze stad eens weer een parel zal worden.
Die profeet Habakuk zal het vandaag, net zoals in zijn tijd, moeilijk hebben. Maar we herkennen zijn gebed naar God wel. ‘Al wacht het visioen de vastgestelde tijd af, geef het wachten niet op. De rechtvaardige blijft leven door zijn trouw.’ Dat is mooi, maar wel lastig. Want met dat wachten hebben we moeite. ‘Vanavond voor middernacht besteld, morgen in huis’, is de reclame van Bol.com. Onze samenleving is niet op wachten ingesteld. Toch gaat het soms niet anders. Om geboren te worden hebben de meesten van ons negen maanden gebivakkeerd in de schoot van onze moeders. Leven op het ritme van de natuur gaat meestal langzaam. Wat is er voor nodig om een beetje meer natuurlijk te leven?
Mindfulness is voor sommigen het antwoord. De dingen zó doen dat je er helemaal bij aanwezig bent. Geen stappen overslaan en het natuurlijke ritme volgen. Het doet mensen goed. Het brengt hen dichter bij hun eigen wezen. Brengt het hen ook bij de ander? Of versterkt mindfulness eerder dat je je als individu goed voelt? Wat we hier in deze kerk, in deze liturgie, doen, brengt ons - hoop ik - bij onszelf. Maar er gebeurt ook meer. Want het gaat hier om hoe we natuurlijk groeien in onze relatie met God en met elkaar. In de parabel van Jezus zie je dit ook gebeuren: een ploeger of veehoeder - een bediende dus - zal gewoon eerst zijn werk als bediende moeten doen, hij is niet de baas. En als een bediende echt trouw is aan zijn taak, dan vindt hij er juist plezier in om zo te werken. Ook dat is uitdagend want er is heel veel jaloezie als mensen met elkaar omgaan. Jan wil eigenlijk zelf baas zijn op de bank. Als zijn baas iets doet, misschien wel iets heel goeds, is hij jaloers en hoor je hem wat mopperen. ‘Ik zou het anders gedaan hebben…’ De sfeer op het werk lijdt eronder.
We hebben gewoon meer vertrouwen nodig, meer geloof, zegt het evangelie. Vertrouwen om de duur van de tijd uit te houden. Om geen stappen over te slaan. Om heel natuurlijk dat Rijk van God te laten groeien door onze dienstbaarheid. Als een mosterdzaadje. En dan uiteindelijk te zeggen: we zijn allemaal maar gewoon bedienden in dat Rijk van God. Niet meer, maar ook niet minder. De baas is God zelf. Dan hoeven we ook niet zijn plek te gaan innemen. We kunnen gewoon met liefde en plezier doen wat ons toevertrouwd is. Het is niet altijd eenvoudig, maar het geeft wel leven.
Om een gelukkig leven is het ons toch te doen, een leven zonder stress, een leven in harmonie? ‘Geef ons meer geloof, geef ons meer vertrouwen.’ Vertrouwen dat het visioen ons blijft lokken en uitdagen. Geloof om iedere keer weer bij de natuurlijke en gelovige gang van ons bestaan te blijven en ervan uitgaan dat dit uiteindelijk een duurzaam evenwicht brengt. Dat is toch aanlokkelijk? Het houdt wel in dat we steeds anderen erbij betrekken. Want dat visioen dat de profeet Habakuk en Jezus ons voorhouden, is altijd gericht om verbondenheid tussen mensen. Op onze onderlinge verbondenheid dus, hier als ruime abdijgemeenschap en over onze eigen grenzen heen.
Ik geloof niet in ‘waar een wil is, is een weg’ in de betekenis dat we de werkelijkheid naar onze hand kunnen zetten. Als ik bid in het Onze Vader: uw wil geschiede, dan probeer ik me te richten naar Gods visioen van Verbond tussen mensen, een Verbond geleefd in harmonie met heel Gods mooie schepping. Ik bid dat ik het geduld en de kracht krijg om dit natuurlijkerwijs te laten groeien. Ik bid met jullie dat we gewone knechten kunnen zijn.
Joost Jansen, Abdij van Berne