‘Neen, ik geloof in niets.’ Een jonge vrouw in gesprek met een rijpere vrouw. Je voelt de laatste denken. Bij mij komen veel vragen op. De vraag die de wetgeleerde aan Jezus stelt hoort daarbij: de vraag over eeuwig leven en hoe je dat kunt verkrijgen. ‘Verdienen’ zeiden ze vroeger. Hoe kan ik de hemel verdienen…
Zulke vragen schijnen vandaag te verdampen. We hebben al genoeg aan onze dagelijkse sores, hoe we alle bordjes in de lucht kunnen houden.
Terwijl vroeger voor onze ouders met grote gezinnen de kerk juist een welkom rustmoment was om even bij te komen en stil te staan bij wat ons alledaagse gedoe overstijgt. De hemel en het eeuwige leven zijn wel heel ver weg komen te staan. Slecht 10 tot 15% van de Nederlandse bevolking praat wel eens serieus over de dood, terwijl dat toch voor ieder ‘n keer komt.
Waar zou die wetgeleerde nu eigenlijk om vragen? Waar vragen we naar als het om ‘eeuwig leven’ gaat? Het gaat er niet om dat je na je dood miljoenen jaren doorleeft op dezelfde manier als je dat je hier op aarde hebt geleefd. Dat zou wat kinderlijk gedacht zijn. Maar soms hebben we kinderlijke taal wel nodig… Zou ‘eeuwig leven’ betekenen: ‘vol, vervuld, voltooid leven’? Ik denk dat we dan wat dichter in de buurt komen. En als die schriftgeleerde hiernaar vraagt – en wij misschien ook wel – dan heeft het mijns inziens te maken met hoe we in dit ondermaanse ons bestaan inrichten. Leven vóór en ná de dood hebben met elkaar te maken. Daarom ook dat Jezus de parabel vertelt van de barmhartige Samaritaan, de man die zich laat raken door wie op zijn weg komt, niet doorloopt en stil houdt. Deze gewonde mens is nu even de enige voor mij.
Dat is bijzonder. Wij rennen en draven door, niet iedereen maar toch. Stil staan bij een vrouw, bij een man, die nu helemaal onze zorg nodig heeft. Wij zijn echter ook die priester en die leviet die doorlopen, wellicht met de beste bedoelingen. De Samaritaan, de vreemdeling, de Eritreeër, de gevluchte Syriër, hij houdt stil en verzorgt. Hij geeft zelfs aan de herbergier ‘carte blanche’. Deze in elkaar geslagen man is nu het allerbelangrijkste. Er is even geen ander.
Is deze zorg, deze aandacht, het ‘eeuwig leven’? Het ‘volle, vervulde, voltooide leven’? Ik wil me wel door deze parabel van de Barmhartige Samaritaan laten gezeggen. Ik weet ook wel dat sommigen die bij onze diakoniedienst Lichtpunt aankloppen niet te veranderen zijn. Het is soms ‘dweilen met de kraan open’. En toch blijven het ‘kinderen van God’, het blijven mensen voor wie je je dient in te zetten als je tenminste de opdracht van Jezus serieus neemt. De armen zul je altijd bij je houden, heeft Jezus ’n keer gezegd. Hij heeft gelijk.
Gaat het bij die vraag over het ‘eeuwig leven’ dan niet over het leven ná de dood? Ja, daar gaat het ook om. Maar er is geen leven ná de dood als er niet een leven vóór de dood is geweest. Wij vormen ons dagdagelijks. Iedere dag weer mogen we groeien in wijsheid, in vriendschap, in liefde. Dat groeiproces gebeurt in hoe we op een goede manier met elkaar omgaan. Ook hoe we op de juiste tijd halt houden, passen op de plaats. Hoe we – zoals nu – stil staan bij wat en wie ons bestaan uiteindelijk de moeite waard maakt.
Die Samaritaan heeft naam gemaakt. Hij heeft zijn naam gegeven aan een arbeiders-hulpdienst in Duitsland, de overbekende busjes rijden overal. De parabel heeft vele, vele christenen geïnspireerd om zich voor de meest kwetsbare mensen in te zetten. Het vroegere Grootziekengasthuis in Den Bosch heette van oudsher de Godshuizen, een huis waar God door mensen heen ten dienste stond aan de zieken en kwetsbaren. De parabel van de Barmhartige Samaritaan mag ons inspireren om onze harten en huizen open te stellen voor wie verloren lopen. Wij kunnen niet het leed van de hele wereld lenigen. We kunnen wel even stilstaan bij die ander die langs de kant van de weg ligt en hem of haar aankijken. Dat kleine beetje aandacht, dat korte moment van aanwezigheid, kan wonderen verrichten. Het maakt net even het verschil.
Om het verschil te maken roept God ons vandaag.
Joost Jansen – Abdij van Berne