Voor de Wojstap hield Klaasje Douma uit Heeze een lezing over de adel in Noord-Brabant, gebaseerd op haar recente proefschrift over dit onderwerp. Meer foto's.
De studie behandelt een groep mensen die zowel in de geschiedschrijving over Brabant als die over de adel weinig is onderzocht. Ze wil daarom deze “vergeten” groep onder de aandacht brengen.
Ze begon over de Staatsinrichting en over de Grondwet van 1815
De Koning had in het begin nog veel macht. Hij benoemde de leden van de 1e Kamer uit de adel en de aanzienlijken, welke de zogenaamde Ridderschap vormde.
Daarnaast kwamen er de leden uit de steden en het land bij. Zij vormden samen de Provinciale Staten. Je kreeg toen pas stemrecht naar gelang je belasting betaalde.
Mede onder invloed van de Franse revolutie werd in 1798 de Koninkrijks-adel afgeschaft. Degenen die daarna nog tot de adelstand werden verheven, behoorden vanaf die tijd tot de zogenaamde nieuwe adel. In Nederland was prins de hoogste titel, vervolgens: hertog, markies, graaf en baron.
In ons land ging de titel over op de oudste zoon. De vrouwen komen hier niet aan bod.
Jonkheer Cornelis Jacob Speelman kreeg zijn titel via verheffing. Wat gebeurde op eigen verzoek. Aangezien hij bestuursfuncties had en bemiddeld was werd de aanvraag gehonoreerd.
In Brabant behoorde familie van den Bogaerde tot de landadel. Zij bezaten veruit het meeste grondbezit, zodat ze ook hoog werden aangeslagen in de (grond)belasting. Ze waren echter bestuurlijk niet actief (behalve Andreas) en waren voor de overige adel een soort buitenbeentjes vanwege hun afwijkende gedrag.
De adel in Noord-Brabant bestond vooral uit protestantse families. Er waren weinig katholieke bestuurders en grondeigenaren. Omdat men geen vertrouwen had in de katholieken. Er bestond in Noord-Brabant voor 1795 daarom ook geen ridderschap, adelsgroep en regentenpatriarchaat.
De adel hield zich veel bezig met de jacht. Ze hadden vaak het heerlijk jachtrecht en konden daardoor op de jachtterreinen van andere grootgrondbezitters jagen. Drijfjachten werden als sociale activiteit gezien.
Ze begon over de Staatsinrichting en over de Grondwet van 1815
De Koning had in het begin nog veel macht. Hij benoemde de leden van de 1e Kamer uit de adel en de aanzienlijken, welke de zogenaamde Ridderschap vormde.
Daarnaast kwamen er de leden uit de steden en het land bij. Zij vormden samen de Provinciale Staten. Je kreeg toen pas stemrecht naar gelang je belasting betaalde.
Mede onder invloed van de Franse revolutie werd in 1798 de Koninkrijks-adel afgeschaft. Degenen die daarna nog tot de adelstand werden verheven, behoorden vanaf die tijd tot de zogenaamde nieuwe adel. In Nederland was prins de hoogste titel, vervolgens: hertog, markies, graaf en baron.
In ons land ging de titel over op de oudste zoon. De vrouwen komen hier niet aan bod.
Jonkheer Cornelis Jacob Speelman kreeg zijn titel via verheffing. Wat gebeurde op eigen verzoek. Aangezien hij bestuursfuncties had en bemiddeld was werd de aanvraag gehonoreerd.
In Brabant behoorde familie van den Bogaerde tot de landadel. Zij bezaten veruit het meeste grondbezit, zodat ze ook hoog werden aangeslagen in de (grond)belasting. Ze waren echter bestuurlijk niet actief (behalve Andreas) en waren voor de overige adel een soort buitenbeentjes vanwege hun afwijkende gedrag.
De adel in Noord-Brabant bestond vooral uit protestantse families. Er waren weinig katholieke bestuurders en grondeigenaren. Omdat men geen vertrouwen had in de katholieken. Er bestond in Noord-Brabant voor 1795 daarom ook geen ridderschap, adelsgroep en regentenpatriarchaat.
De adel hield zich veel bezig met de jacht. Ze hadden vaak het heerlijk jachtrecht en konden daardoor op de jachtterreinen van andere grootgrondbezitters jagen. Drijfjachten werden als sociale activiteit gezien.
Tekst en foto's: Peter Kriele