In de lange evangelielezing van zojuist staat de tegenstelling centraal tussen "licht" en "donker", tussen "zien" en "blind zijn". Het gaat over een blindgeborene tóen, maar wellicht ook over óns, nu. Want zeggen ook wij niet vaak te kunnen zién, terwijl we in werkelijkheid misschien wel ziende blind zijn…?
De tegenstelling tussen zien en niet-zien wordt in dit verhaal sterk uitvergroot. Zo is niet sprake van zó maar een blinde, maar van een blindgebórene. Met andere woorden: er is hier niet alleen sprake van iemand die niets ziet, maar van iemand die zich zelfs geen bééld kan vormen van de werkelijkheid om hem heen; een fúndamenteel niet-zien dus. Hoe ánders wordt hij verderóp in het verhaal afgeschilderd. Want is hij niet juist degene die aan het eind van het verhaal als énige blijkt in te zien wie Jezus ten diepste is? Dit inzicht wordt benadrukt doordat zijn getuigenis over Jezus steeds dieper reikt. Aanvankelijk spreekt hij slechts van 'de man die Jezus heet, die hem genezen heeft', even later noemt hij Jezus 'een profeet', en ten slotte belijdt hij Hem als 'Mensenzoon'!
Dit alles staat in schril contrast met die anderen, die buren en degenen die de blindgeborene vroeger hebben zien bedelen: Zij zijn wel ziende, maar hebben niet werkelijk oog voor hem gehad. Zij zijn hem steeds voorbij gelopen, hebben aan hem geen áándacht geschonken. En ook nú, nu zij de blinde van voorheen na diens genezing als ziénde aantreffen, ook nú nog hebben zij niet wérkelijk aandacht voor wie hij is, zij hebben geen aandacht voor het wonder die aan hem is geschied: niet voor zijn genezing naar het lichaam - dat hij nu zien kan - en óók niet voor zijn genezing naar de geest - dat hij tot diepgaand inzicht is gekomen. Nee, in plaats daarvan beginnen zij - samen met de Farizeeën - te muggenziften over de omstandigheden waaronder, en de dag waaróp de genezing is gebeurd. Zienden blijken blind en blinden worden ziende.
Zoals ik al eerder zei: dit verhaal gaat eigenlijk ook over óns. Dit blijkt uit de woorden die Jezus al in het begin spreekt in antwoordt op de vraag waarom die bedelaar blind is van geboorte. Jezus zegt: 'De werken Gods moeten in hem openbaar worden. Wij moeten de werken van Hem die Mij gezonden heeft verrichten zolang het dag is.' En met dat 'wij' bedoelt Hij niet alleen zichzelf en zijn leerlingen, maar ook óns in het hier en nu; wij, de lezers van dit evangelieverhaal. Wij allen worden uitgedaagd om in navolging van Jezus, Gods werken te verrichten door wérkelijk oog te hebben voor elkaar, voor de noden van onze naaste, door niet blind voorbij te lopen aan wie ons nú nodig hebben.
Dit blijkt niet altijd even eenvoudig. Telkens opnieuw moeten wij erkennen, dat ook wij vaak blind zijn. Het blind-zijn zélf zal ons overigens niet zwaar worden aangerekend, zolang we maar erkennen dát we tekortschieten. Ieder van ons heeft zo zijn beperkingen. Maar: als wij ons aanmatigen de waarheid steeds in pacht te hebben, dan zal dié hoogmoed ons wél zwaar worden aangerekend. Daarom zegt Jezus aan het slot tot de Farizeeën: 'Als gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben, maar nu gij zegt: wij zien, blijft uw zonde.'
Bescheidenheid is dus geboden. Zienden blijken blind en blinden worden ziende. Telkens weer opnieuw. Zien we dit niet ook heel concreet in onze tijd gebeuren? Zijn velen in onze tijd niet blind voor het feit dat ongebreidelde consumptie roofbouw pleegt op moeder Aarde? Zijn wij in onze tijd niet nog steeds blind voor het feit dat wij het milieu en het klimaat - lokaal én op wereldschaal - aan het verzieken zijn, met alle desastreuze gevolgen van dien?
Bescheidenheid is geboden, maar ook omzichtigheid. In concrete situaties denken wij namelijk vaak snel te weten wie de 'Farizeeën' zijn… Hoe vaak niet worden zij die aandacht vragen voor regels en voorschriften betweterig en zonder schroom afgeserveerd als 'Farizeeën', in de politiek, in het openbaar bestuur, en ook in de Kerk van vandaag? Ook dát is hoogmoed, want het gaat voorbij aan het besef dat regels en voorschriften noodzakelijk zijn in een gemeenschap, en dat ze - als het goed is - juist bedóeld zijn om dat wat teer en waardevol is te beschermen voor elkaar, nu in het heden, en voor hen die na ons komen in de toekomst.
Omzichtigheid is dus geboden: Dit evangelieverhaal kan heel gemakkelijk worden misbruikt om anderen de les te lezen. Maar… de rollen kunnen snel zijn omgedraaid. Het ene moment zijn wij als blindgeborenen die zich laten genezen, en het andere moment gedragen wij onszelf als 'Farizeeën'.
We zouden er daarom goed aan doen om het verhaal over de blindgeborene telkens met 'nieuwe oren' tot ons te laten doordringen om alert te blijven op ónze rol.
Amen.
Pastor Frank van Roermund o.praem.
Lezingen: 1 Samuël 16,1b,6-7.10-13a; Johannes 9,1-41